De vlinder en het zeepaardje hebben geen cultuur. Er zijn geen ouders die die ervaringen doorgeven. De ouders van de vlinders leggen een eitje en gaan er vandoor. Zeepaardjes zijn romantischer. Het vrouwtje verleidt de man. Ze dansen en vrijen met hun staarten waarbij het vrouwtje haar eitjes achterlaat in de buidel van het mannetje. Moeder gaat er vandoor opzoek naar een nieuwe liefde, maar vader zorgt voor zijn kinderen tot ze kunnen overleven zonder hem.
Maar hij leert ze niets. Zodra ze de buidel verlaten, moeten ze het hebben van hun geprogrammeerde breintje. Vlinder en zeepaard doen alleen waarvoor ze genetisch zijn geprogrammeerd. Het lijkt of ze geprogrammeerd zijn om zo lang mogelijk in leven te blijven. Maar de strategie om niet opgegeten te worden en zelf genoeg voedsel binnen te krijgen, staat ten dienste van een hoger doel. De overleving van de soort is bij elk levend organisme belangrijker dan de overleving van het individu.
Mijn held onder de wetenschappers is Anaxagoras die zag dat elk organisme een mechanisme had om zijn leven ten dienste te stellen van het overleven van de soort en zichzelf daarvoor op te offeren. Hij noemde dat nous. Charles Darwin begreep ruim twee millennia later waarom het logisch was dat er geen organismen zonder nous bestonden. Die hebben alleen aan hun eigen plezier gedacht en zijn uitgestorven. Misschien zit de bron van onze zelfbeheersing in het nous van de eerste organismen.
Dat de mens cultuur en beschaving heeft, dankt hij aan het aangeboren vermogen tot zelfbeheersing. Maar is dat een unieke kwaliteit van homo sapiens? De leeuwenwelp leert van zijn moeder om niet achter elk stuk vlees aan te rennen maar laag bij de grond te sluipen en stilletjes achter de wind te wachten tot de kansberekening de prooi binnen bereik brengt. Dat is zelfbeheersing en het is een overdracht van gewenst gedrag van een generatie aan de volgende.
Zelfbeheersing is dan misschien geen exclusief menselijke kwaliteit, maar de mate van zelfbeheersing is dat wel. Bij de leeuw helpt het bij de overleving van de soort, maar het proces herhaalt zich generatie na generatie. De leeuw blijft afhankelijk van zijn territorium. Het genetische effect van survival of the fittest, dat de meest geschikte toevallige mutatie voor het territorium bepalend is, blijft generatie op generatie van kracht op de ontwikkeling van de soort in de evolutie.
De mens is er in geslaagd om zonder genetische evolutie onafhankelijk te worden van deze twee beperkingen. De afhankelijkheid van het territorium is verslagen door kleding, verwarming, huisvesting, het vermogen om het eigen voedsel te verbouwen en technologische ondersteuning die er zelfs toe zou kunnen leiden dat de mens buiten het territorium van de aarde voortleeft. En de medische wetenschap is zo ver dat mutaties kunnen worden gerepareerd of zelfs geïntroduceerd om zelf sturing te geven aan de meest geschikte mutatie. Geen enkel ander organisme komt daar in de buurt. Het ver ontwikkelde vermogen tot zelfbeheersing (dat op zich ook part and parcel is van onze genetische make up) is de bepalende kwaliteit die de mens een unieke plek en rol geeft in de schepping ten opzichte van alle andere organismen.