In de oude steentijd gebruikte de voorloper van Homo Sapiens gereedschappen van steen. Dat was slim, maar het gebruik van gereedschappen is niet uniek voor de mensachtigen. Hun ontwikkeling verliep die tweeëneenhalf miljoen jaar grotendeels door genetische mutaties. Bij elke mutatie bleek de mensachtige met het meeste verandercapaciteit het meest geschikt te zijn voor de overleving.
Verandering betekent hier het vermogen om nieuwe methoden te ontwikkelen en vast te zetten in gewoontes, cultuur of tradities. Daarvoor moet je je oude gewoontes opgeven. Het afzweren van oude gewoontes gaat met zelfbeheersing en het aanleren van nieuwe gaat met wilskracht. Zelfbeheersing en wilskracht zijn hetzelfde instrument. De ene gebruik je om iets ouds, iets waar je van nature toe geneigd bent, af te leren en het andere om iets nieuws, iets onvertrouwds waar je je van nature tegen verzet, aan te leren.
Zo’n drie-en-een-half miljoen jaar geleden gebruikten de mensachtigen stenen werktuigen en daar is het twee miljoen jaar bij gebleven. Daarna pas kwam het maken van vuur en het duurde nog bijna een miljoen jaar voor er op gekookt werd en het maken en dragen van kleding in de cultuur werd opgenomen. Zo kwamen de mensachtigen de ijstijd door. Bij die uiterst trage ontwikkeling van cultuur speelde de evolutie door natuurlijke selectie een grote rol. Ruim 100.000 jaar geleden moet er op het gebied van zelfbeheersing een flinke mutatie hebben plaatsgevonden. Het vermogen tot communicatie met spraak moet in die tijd zijn ontstaan, maar dat was niet door een mutatie van de keel of mond, maar door de wilskracht om de ademtocht en de spieren van de kaak, lippen en tong zo te beheersen dat je een afgesproken klank kunt produceren. Spraak was geen mutatie. Het bepalende evolutionaire voordeel van de moderne mens was het vermogen tot zelfbeheersing.
Het zaadje voor die bepalende ontwikkeling van zelfbeheersing is wellicht al gelegd toen de chimpansees en de mensachtigen splitsten, bijna zes miljoen jaar geleden. Dat heeft zich langs de lijn van mutaties ontwikkeld tot het moment dat het instrument van zelfbeheersing zo sterk was, dat de mens kon ontsnappen aan de eindeloze herhaling van het primatengedrag en in potentie in staat was zich te onttrekken aan de wetten van de evolutie. Dat moment moet ongeveer samenvallen met het ontstaan van de L-haplogroep van het mitochondriaal DNA, zo’n 150.000 jaar geleden. Alle mensachtigen van voor die mutatie zijn inmiddels uitgestorven, als laatsten de Neanderthalers die al 400.000 jaar voor de L-groep Afrika verlieten en uiteindelijk door seks met afstammelingen van de L3-groep toch nog een paar procent DNA achterlieten in de moderne mens toen die zich 40.000 jaar geleden over Europa en Centraal Azië verspreidde.
Alle mensen die waar ook ter wereld wonen, stammen af van één vrouw die diep in de stamboom zit van alle mensen en van één man die in de mannelijke lijn zit en die elkaar nooit ontmoet hebben en misschien eeuwen van elkaar leefden, maar die wel allebei ergens rond de 100.000 jaar geleden leefden. Er is dus een soort Adam en Eva maar ze waren geen stelletje en ze waren ook niet de eerste mensen. De nakomelingen van hun broers en zussen, neven en nichten en tijdgenoten zijn uitgestorven. Natuurlijk staan hun ouders en grootouders ook in onze stambomen, maar de meest recent levende vrouw die in al onze stambomen voorkomt, noemen we de mitochondriale Eva.
Ondanks uiterlijke verschillen zijn de genetische verschillen tussen alle mensen op aarde extreem klein. In termen van evolutie zijn we vanaf de mitochondriale Eva ook heel jong. Ondanks territoriale verschillen is homo sapiens niet uit elkaar gegroeid door natuurlijke selectie en dat is heel normaal bij zoogdieren als je een periode van 100.000 jaar verwantschap bekijkt. Wat opvalt, is dat er grote verschillen zijn in culturele ontwikkeling. En er zijn grote verschillen tussen culturen. Het is gebruikelijk om periodes te onderscheiden in de ontwikkeling van de moderne mens. Er zijn dateringen voor steen, keramiek, koper, brons, ijzer. Er zijn dateringen voor de jager-verzamelaar, de herder, de marginale landbouwer, de landbouwer met overproductie, de stedelijke burger. Er zijn dateringen voor spraak, het wiel, het schrift de industriële revolutie… Maar die periodes liggen niet als keurige archeologische laagjes horizontaal in het landschap verzonken.
De archeologie van de moderne mens lijkt meer op een bergrug die door tektonische beweging op z’n kant is komen te staan. Daardoor zijn alle periodes aan de oppervlakte naast elkaar te bekijken. Het Hadza volk in Tanzania leeft nog bijna net zo als de jagers-verzamelaars van 20.000 jaar geleden in de steentijd. Dat geldt ook voor geïsoleerde volkeren in de Amazone en tot zeer recentelijk in Zuidoost Azië, Polynesië, Australië en andere plekken. De nomadische herdersvolkeren van de woestijnen zijn eigenlijk ook nog steeds jagers-verzamelaars. Wat zij verzamelen is niet geschikt voor menselijke consumptie maar wel voor vee dat het omzet in melk en vlees ten behoeve van de herdersvolkeren die daardoor ook kunnen overleven in de meest schrale gebieden. De landbouw is tussen de 13.000 en 8.000 jaar geleden op verschillende plekken, los van elkaar uitgevonden. Daardoor konden mensen op één plek blijven wonen maar moesten wel de verleiding weerstaan om niet alles dat zij in hun omgeving vinden gelijk op te eten. In plaats daarvan moesten zij de zelfbeheersing kunnen opbrengen om voorraden aan te leggen, zaden te bewaren en het geduld op te brengen tot de nieuwe oogst voldragen is. In de vruchtbare landbouwgebieden heb je ook nu nog de marginale boer uit het begin van het neolithicum die net kan leven van wat zijn eigen stukje land opbrengt, maar elders ook de boer die kan specialiseren door overproductie en de vrije burgers in vrije beroepen. De hele ontwikkeling van de mens van de laatste 40.000 jaar bestond, zeker tot het begin van de twintigste eeuw zij aan zij als in een openluchtmuseum.
De routing door het openluchtmuseum van de laatste 40.000 jaar staat dus niet alleen als een bergrug overeind waardoor de hele geschiedenis aan de oppervlakte ligt, maar die laagjes zijn ook weer zo gebroken dat echt alles door elkaar staat want al die tijd was elk van de stammen en volkeren in staat om alle rollen te spelen en binnen elk volk was er al die tijd wel iemand die wist dat de aarde om de zon draaide maar zolang het volk daar geen voordeel aan had, werd zij genegeerd.