Op een terras in Griekenland lees ik in de knipselkrant: ‘Topstuk Willem de Kooning te duur voor gemeente’. Er is maar één plaats in de wereld waar de drie monumentale sculpturen van Willem de Kooning bij elkaar staan en dat is in de Rotterdam, de stad waar een van de grootste beeldend kunstenaars van de twintigste eeuw werd geboren. Het beeld is in bruikleen afgestaan aan Rotterdam door de Willem de Kooning Foundation in New York. Ik heb in 2005 het Willem de Kooning Jaar georganiseerd en naast een grote tentoonstelling in de Kunsthal die door de koningin werd geopend, was de plaatsing van de beelden een van de hoogtepunten. Rotterdam kan de beelden nu kopen tegen de marktwaarde.
Dat betekent dat Rotterdam na aankoop nog steeds dezelfde waarde in bezit heeft. Het is dus geen weggegooid geld, zoals de elf miljoen voor het Urban Culture Podium, maar ‘bezit voor bezit’, zoals we dat in Rotterdam noemen. Vergelijkbaar met de tweehonderd miljoen die Rotterdam besteedt aan het opkopen van grond van projectontwikkelaars die door de crisis geen krediet meer krijgen en die dan vervolgens in erfpacht worden teruggeven. Dat kost de gemeente per saldo niets omdat na de transactie de waarde van het bezit nog even groot is als daarvoor. Volgens hetzelfde principe kunnen de beelden worden aangeschaft. Beeldende kunst van gevestigde namen is een van de veiligste investeringen en het effect voor de stad is groot. De beelden zijn te belangrijk voor Rotterdam om zomaar op te geven. De bruikleen termijn kan waarschijnlijk nog een keer met vijf jaar worden verlengd en natuurlijk moet de onderhandelingspositie met de verkopers niet ondergraven worden. Ik hoop dat we de volgende bestuursperiode een college hebben dat het geld voor kunst en cultuur niet verkwanselt aan zinloze welzijnsprojecten voor jongeren, maar juist inzet om de stad aantrekkelijker te maken.